top of page

Aafke Romeijn - De derde kamer


De derde kamer werd nauwelijks verlicht door een blauw schijnsel dat nergens vandaan leek te komen. Het sijpelde van de muren op donkere vormen die meubels zouden kunnen zijn, ware het niet dat cruciale onderdelen misten. Stoelen hadden geen zitting, tafels geen blad. De horizontale delen waren niet verwijderd, maar simpelweg niet in het ontwerp opgenomen. De meubelstukken waren niet in staat het vloeibare schijnsel tegen te houden, het droop langs de poten richting vloer.

Illustratie: Victor Moatti

Het was voor het eerst dat Take even aarzelde de deur achter zich te sluiten. In

de eerste twee kamers had hij zich weliswaar vragen gesteld, maar hij had zich geen moment ongemakkelijk gevoeld. Hij waande zich bespied, al wist hij dat dat onmogelijk was. Zonder zich om te draaien bewoog hij een arm naar achteren en tastte naar de deurknop, trok het staal naar zich toe, voelde zijn spieren zuchtend gehoorzamen. Met een diepe klik sloot het spel zich achter hem. Take probeerde zijn schouders te ontspannen en haalde diep adem.

Nu waren ze alleen: hij, en de kamer. Probeer je zintuigen te spitsen, had iemand hem op voorhand aangeraden. Hoe meer je waarneemt, hoe meer materiaal je hebt om mee te werken. Ieder detail, hoe futiel het ook lijkt, kan later van pas komen. Lees de kamer en doe het sneller dan de kamer jou leest: bouw een voorsprong op. Je lichaamshouding compact, maar niet klein, dat belemmert je waarneming.

Take boog iets door zijn knieën, probeerde zich voor te stellen hoe zijn voeten

een paar centimeter in de grond wegzakten en zijn postuur verankerden. Misschien had hij toch zijn zware leren laarzen aan moeten doen in plaats van zijn sneakers, misschien had het hem steviger doen staan. Niet over nadenken, het was irrelevant: elke gedachte die afleidde van zijn zintuigen was schadelijke ruis.

Kijken. Blauw van de muren als dikke klonters verf met haarscheurtjes in het

stroperige oppervlak. Links tegen het plafond een donker, glimmend vlak. Het had een raam kunnen zijn, ware het niet dat deze kamers geen zicht toestonden op een mogelijke buitenwereld. Wil het vlak me doen denken dat er een raam is? Take wist dat hij beter kon wachten met interpreteren, maar zijn gedachten snelden hem vooruit. Waarom zou men de mogelijkheid van een raam willen schetsen? Nee, Take, sprak hij zichzelf toe: geen mens. Een algoritme wil niks, het zoekt slechts naar efficiëntie. Blijkbaar is het zwarte vlak de snelste manier om tot een oplossing te komen.

Afstanden waren moeilijk in te schatten hier, deels omdat ze niet bestonden, deels omdat ze zich steeds weer aanpasten aan de verwachtingen en verlangens van de bezoeker.

'Stappen tellen', mompelde Take, en hij begon. Ferme passen. Vier tot aan de

muur aan de overkant.

'Vier', iets luider nu. Dan de breedte. Na negen passen leek de muur nog altijd

even ver weg als toen hij begon te lopen.

'Variabel', zei Take. Praat hardop, had men gezegd. Het helpt je onthouden

en analyseren. Hij probeerde het nu, maar het bleef vreemd. De woorden kaatsten nergens tegenaan en werden opgezogen in de verte. Geen echo, geen ruimte.

Take draaide een rondje om zijn as op een voet, als een basketballer die

rondkijkt naar wie hij de bal kan spelen. De zware metalen deur die hij zojuist nog achter zich dichttrok is verdwenen, de muur een blind vlak. Take kneep zijn ogen iets toe om te kijken of er geen sporen van de deurpost te zien waren, een paar seconden stond hij zo: ogen gespitst, voeten keurig naast elkaar, handen werkloos naast de bovenbenen.

Toen begon het.

Het duurde even voordat Take opmerkte hoe, in de hoek van de kamer het

verst van hem verwijderd, een stuk plafond in de vorm van een gelijkbenige driehoek langzaam naar beneden zakte. Het was niet te zeggen of de materie waaruit het plafond was opgetrokken plotseling vloeibaar was geworden of dat er een stuk was weggesneden. Take wist dat het geen verschil maakte, het ging erom hoe hij zou reageren, en vooralsnog reageerde hij niet. Het losgekomen stuk plafond daalde loodrecht af, als een stalactiet de kamer in, en nam materie mee op zijn weg. Toen het stuk plafond de vloer raakte en er onmiddellijk mee versmolt, was een pilaar van slecht belicht materiaal ontstaan. Take bewoog nog altijd niet.

Voordat de eerste pilaar compleet was, hadden stukken plafond zich elders

reeds losgemaakt. Steeds meer driehoeken daalden, lukraak verdeeld over de oppervlakte van het plafond. Nu reageerde Take voor het eerst. Hij legde zijn hoofd in zijn nek en keek omhoog, om zich ervan te vergewissen dat hij niet samengeperst zou worden als in een ponsmachine. Daar, recht boven zich, zag hij iets naar beneden komen, maar toen het opmerkte dat Take omhoogkeek, trok het zich geschrokken terug. Het houdt rekening met mij, wist Take nu, en hij werd onmiddellijk nieuwsgierig.

Langzaam zette hij een stap in de richting van een van de pilaren en strekte

zijn armen voor zich. Toen hij de driekantige pilaar tot op een tiental centimeters genaderd was, zag hij hoe het kaarsrechte bouwsel iets week. Hij strekte een vinger en probeerde de pilaar aan te raken, maar het wit leek vloeibaar geworden en deinsde terug, alsof het zijn aanraking wilde ontwijken. Take glimlachte. Was de kamer bang voor hem, of werd hij uitgedaagd? Hij hief zijn hand op en liet hem neerkomen alsof hij de pilaar een klap in het gezicht wilde geven. De witte materie boog lenig als elastiek mee en vormde zich onzichtbaar snel naar Takes hand zonder die op enig punt aan te raken.

De kamer was nu een woud van witte pilaren. Take spreidde zijn armen en draaide om zijn as. De pilaren rond hem lieten zich als deegslierten oprekken om zijn armen en handen maar te ontwijken, toen Take zijn armen weer liet zakken trokken ze traag weer in hun oorspronkelijke vorm. Zou hij ongeschonden door de pilaren kunnen lopen? Een sensatie uit zijn vroege jeugd deed zijn benen bewegen, eerst langzaam, toen sneller. De pilaren weken soepel, exact even snel als Take, een woud van spaghettislierten, de muren kwamen niet in zicht, ook niet na tien stappen, twintig, dertig.

Take bleef rennen, aangedreven door een oneindigheid die hij alleen kende uit

vroege kinderdromen. Zijn armen op en neer als vleugels. De pilaren begonnen zachtjes te gloeien in verschillende kleuren, deinden op een onvoelbare wind. Take hief zijn knieën steeds verder op, euforisch door het eindeloze woud van zacht licht dat zich om hem heen vouwde.

Hij had wel eens over dit gevoel horen spreken door andere spelers en had

zich in eerdere kamers afgevraagd of het zich aan hem zou openbaren. Er was geen garantie, de kamers vormden zich naar de spelers. Hij had ook gehoord dat euforie gevaarlijk was en de argeloosheid die ermee gepaard ging je onherroepelijk wegvoerde van de deur naar de volgende kamer. Take wist het, maar het lukte hem niet zijn benen te bedwingen.

Hij kon zich het moment niet veroorloven, de grilligheid van de kamer veronachtzamend, de ruimte een roofdier dat geduldig afwachtte. Toen, zonder aankondiging, strekten de pilaren zich als een sterke spier, alsof hun meegaande houding hen had uitgeput. Direct sloeg Take met een doffe klap tegen de hard geworden materie. Zijn neus eerst. Een kleine krak weerklonk tegen zijn verhemelte, de rest van zijn gezicht raakte de pilaar een fractie later. De snelheid die hij tijdens het rennen had ontwikkeld vertaalde zich onmiddellijk naar schade.

Nadat de hoek van de pilaar de huid van zijn voorhoofd had gespleten,

zwaaide Take met gespreide armen achterover, zijn ontsteltenis te groot om zich op te vangen. De pijn in zijn neus en voorhoofd was groot genoeg om de klap op zijn achterhoofd onopgemerkt te laten. Take sloot zijn ogen en besloot even te blijven liggen.

Zo zag hij niet hoe om hem heen de pilaren zich weer optrokken, als dansers

die na het applaus met synchrone passen in de coulissen verdwijnen. Nog geen minuut later zag het plafond er ongeschonden uit, het magere blauwe licht sloop zacht, nergens een spoor van een deur.

EINDE


bottom of page