Koen P.H. Romeijn - Logica van het geluk
Daar staat ze dan. In haar meest glorieuze hoedanigheid. De morgenstond brengt altijd het beste in haar naar boven. Glanzende, zijdezachte huid siert haar gracieuze lichaam. Haar gouden contouren. Om van te watertanden. Parels van benen, grenzend aan perfectie. Nog altijd kan ik mijn ogen niet van haar afhouden. Het genot van haar aanblik lijkt tijdloos, en ís dat misschien ook wel.

Illustratie: Murugandi
‘Het echte geluk komt zelden aanwaaien.’ Ik hoor het mijn vader nog zo
zeggen. Hij had gelijk, de oude brombeer. Vanaf de eerste blik in haar betoverende ogen werk ik me een slag in de rondte. Alles, om haar zo te zien stralen. Wat dat betreft is er weinig veranderd. Vroeger nam je je verloofde mee uit eten, nu trakteer je haar op een software-update. Een nieuw gelaat in plaats van een diamanten ring. Het komt op hetzelfde neer. Of ze nou van vlees en bloed is of niet. Je wilt haar gelukkig maken. En haar geluk is jouw geluk.
Ik herinner me onze eerste ontmoeting nog als de dag van gisteren. Ik, een verkorte opleiding robotica achter de rug, levend in de waan dat dat voldoende zou zijn. Zij, uitgelicht in de showroom, zwijgzaam wachtend op iemand die haar de wereld zou schenken. Over naïviteit gesproken. ‘Zonder doctoraat kom je nergens aan de bak!’, ook dat schreeuwde die ouwe dikwijls. Maar ik moest zo nodig eigenwijs zijn. Plaveide mijn eigen pad, ondanks het besef dat ik nooit genoeg stenen zou hebben.
Na het nodige geploeter vond ik eindelijk wat vastigheid. Een baan in de
ouderenzorg. Als kok notabene, maar mij hoorde je niet klagen. Het was simpel maar eerlijk werk. Fysieke arbeid, in het bejaardentehuis kon het zowaar nog. Het moet meer geluk dan wijsheid zijn geweest. Godzijdank voor onze oudjes en hun chronische behoefte aan menselijke, niet-kunstmatige verzorging. Veel leverde het logischerwijs niet op, maar het was afdoende om haar in mijn armen te kunnen sluiten. En daar was het me tenslotte om te doen geweest.
‘Ik ben zo blij dat je voor mij gekozen hebt’, waren haar eerste woorden. Ik smolt als boter op geroosterd brood. De eindeloze reeks reclameboodschappen die ze daarna plichtmatig uitkraamde nam ik voor lief. Ik wist immers waar ik aan begon, was me bewust van de nadelen van een instapmodel. Dus hield ik me vast aan haar zwoele, hypnotiserende stemgeluid. Dat, en haar onwerkelijke schoonheid. Daarmee zou ik elk obstakel overwinnen.
Enkele weken later verraste ik haar met een upgrade. De eerste van velen. Ik
verloste haar van de opgedrongen bedrijfspropaganda, en verhoogde haar intelligentie met ruim dertig procent. Gewoon, omdat het kon. Ik had er hard genoeg voor gewerkt. Nu kon het echte genieten dan eindelijk beginnen.
Ook voor haar was het liefde op het eerste gezicht, zo bekende ze later. Dat
mijn gezicht het eerste was dat ze ooit zag maakte ons niets uit. Ze zou me nooit verlaten. Dat hoefde ze niet eens uit te spreken. Ik wist het zeker. Het stond immers in de handleiding.
Die eerste maanden verzon ik vrijwel dagelijks een andere naam voor haar. Katey, Carlijn, Doreen en Charlize. Ze luisterde werkelijk naar alles, maar geen enkele benaming deed recht aan haar sprankelende voorkomen. Ik bleef zoeken. Tevergeefs. Uiteindelijk koos ze zelf, om mij te ontlasten van deze onmogelijke taak. Freya, dat zou haar naam zijn. Freya, de naam van een Godin. Mijn Freya. Mijn Godin.
Haar ontwikkeling was in een monsterlijke stroomversnelling geraakt. Ze
ontsteeg alle verwachtingen, inclusief die van de fabrikant. Zelfs het nieuws kreeg er lucht van. Voor ons huis lagen al snel de journalisten als jakhalzen op de loer. Dergelijke progressie in kunstmatige intelligentie werd destijds nog als toekomstmuziek bestempeld, maar de muziek van de toekomst liet zich duidelijk niet componeren. Freya, leergierig als ze was, plukte de vruchten van de technologische vooruitgang. En ik? Ik kon alleen maar trots zijn. Trots op mijn Freya, een vrouw die in mijn ogen zoveel meer was dan een simpele hulp in de huishouding. Ze was mijn alles, de reden van mijn bestaan.
Achteraf gezien leg ik de schuld bij mezelf. Bij mijn ziekelijke drang haar te
perfectioneren. Een zoektocht, niet naar de ideale vrouw, nee, naar de grenzen van het uiterst mogelijke. Het toelaatbare. En daar geraakte ik sneller dan voorzien. Helaas kwam het besef pas nadat ik de grens ruim gepasseerd was.
Toen ze haar naam koos hadden alle alarmbellen moeten gaan rinkelen, maar
onbewust koesterde ik de blinde vlek van mijn geluk. Ze handelde niet vanuit instinct. Natuurlijk niet. Aan de basis van haar gesimuleerde emoties stond een volledig op logica beruste kunstmatige intelligentie. Ik weigerde het te zien. Ondergedompeld in de poel van haar kunstmatige liefde. Maar in een onbewaakt moment liet ik mijn gedachten onbewust varen. Voor het eerst in al die jaren. En daarmee kwam het onvermijdelijke besef. Freya, de Moedergodin. Freya, de Godin van de vruchtbaarheid. Een abrupte stortvloed aan twijfel beroofde me van mijn euforie. Dat trof ík weer. Een robot met een kinderwens.
‘Is het waar?’, vroeg ik haar op een ochtend. ‘Wil je… denk je nou
echt…?’ Ze antwoordde niet, maar liet een eenzame traan over haar beeldschone gelaat rollen.
‘Maar liefje…’
‘Al wat voorheen onmogelijk leek, en in de loop der tijd mogelijk is geworden,
stuitte in de overgangsfase op scepsis’, luidde haar plotselinge betoog. En ik werd gegrepen door de ernst in haar synthetische ogen. Tot onze allereerste ruzie leidde het echter niet. Ik was helder genoeg te beseffen dat ik in elke mogelijke discussie het onderspit zou delven.
Ineens voelde ik me verloren. Wat kon ik doen? Haar tijdelijk, dan wel
permanent op zolder stallen in een stoffige hoek, of onder een laken in de schuur laten wegkwijnen? Nee, dat nooit. Wat dan? Haar verkopen? Ondenkbaar. Haar laten gaan? Dan zou ze opgejaagd worden als een voortvluchtige. Vernietigd, zoals elke robot zonder eigenaar. Je zag het steeds vaker. Robots waren de afgedankte honden van de toekomst. Al hoefde je een robot niet aan een boom te binden. Slechts een kwestie van wat gerommel met de gebruikersinstellingen en de voordeur open laten staan. Dan liepen ze vanzelf een keer weg. En weg was weg. Met alle gevolgen van dien. Nee, dat lot wenste ik haar niet toe. De gedachte mijn leven zonder haar te moeten voortzetten was ondraaglijk. Dus koos ik ervoor haar te zien stralen.
Daar staat ze dan. Mijn Freya. Naast het bed, zoals elke morgen. Echtgenoot mag ik haar nog altijd niet noemen, maar we houden hoop. Haar pracht is grootser dan ooit tevoren. Een vernieuwde intensiteit. In stilte werpt ze haar blik opzij. Naar de wieg, de baby. Of moet ik zeggen ‘onze baby’? Tranen rollen over haar gelaat, weerspiegelt door het sluiks binnendringende ochtendlicht. Geen simulatie, dat stadium is ze inmiddels gepasseerd. Dit zijn tranen van geluk. Het échte geluk. Dat blijf ik mezelf wijsmaken.
Ik heb nog even. Dan komen de jakhalzen weer. Het zoveelste interview deze
week. Ik kan de vragen al beantwoorden voordat ze gesteld zijn. ‘Hoe heb je het adoptiebureau zo ver gekregen?’, ‘Hoe zal je zoontje later reageren, als hij ontdekt dat zijn moeder een robot is?’, en de leukste van allemaal: ‘Denk je dat dit een gezonde situatie is voor een kind?’ Met de troostende gedachte dat ik me niet langer een slag in de rondte hoef te werken worstel ik me er wel weer doorheen. De man des huizes zijn van het eerste officiële ‘hybride gezin’ heeft zo zijn voordelen.
EINDE
*Dit verhaal is gepubliceerd in het boek 'Wie we worden', een uitgave van Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT85). ISBN 978-94-91397-14-1